In Turkije wordt de nationale wetgeving steeds vaker gebruikt om afwijkende stemmen te onderdrukken.
Op 22 december 2020 heeft de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Turkije scherp veroordeeld voor de detentie van het Koerdische parlementslid Selahattin Dermitas en zijn onmiddellijke vrijlating bevolen.
In dit zeer lange en met redenen omklede arrest:
- herinnert het Hof aan het belang van de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder voor verkozen parlementsleden van de oppositie,
- benadrukt het Hof het fundamentele karakter van het recht op vrijheid en het restrictieve karakter van de uitzonderingen daarop,
- en is het van oordeel dat de detentie van de verzoeker een inbreuk vormt op het pluralisme en de vrije verkiezingen.
De feiten
Selahettin Dermitas is een vooraanstaand Koerdisch politicus. Hij is de co-voorzitter van de HDP en is lid van het parlement.
Zijn arrestatie en detentie worden door het Hof als volgt samengevat:
Op 4 november 2016 werd de Heer Demirtas gearresteerd. Op dezelfde dag beval de vrederechter van Diyarbakır zijn voorlopige hechtenis. Tijdens de strafprocedure die eerst in Diyarbakır en vervolgens in Ankara werd gevoerd, hebben de bevoegde Assisenrechtbanken de voorlopige hechtenis verlengd (...) tot 2 september 2019. Bovendien heeft het Hof van Assisen van Istanbul bij uitspraak van 7 september 2018 Selahettin Dermitas veroordeeld tot vier jaar en acht maanden gevangenisstraf voor propaganda ten gunste van een terroristische organisatie, doch heeft de vrijheidsberoving niet bevolen. Na de uitspraak van het Hof van Beroep van Istanbul op 4 december 2018 werd het vonnis definitief. Als gevolg daarvan is de uitvoering van de straf van vier jaar en acht maanden gevangenisstraf begonnen op 7 december 2018. In dit verband merkt het Hof op dat verzoeker vanaf 7 december 2018 in twee afzonderlijke strafzaken van zijn vrijheid is beroofd.
De Heer Selahettin Dermitas werd beschuldigingd van lidmaatschap van een terroristische organisatie. Hij is in voorlopige hechtenis genomen wegens strafbare feiten zijnde terrorisme, in het bijzonder die welke zijn voorzien in artikel 314, §§ 1 en 2, van het CP, namelijk het oprichten of leiden van een gewapende terroristische organisatie en het lidmaatschap van een dergelijke organisatie, De beschuldigingen werden uitsluitend gebaseerd op zijn toespraken en tweets.
De Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, Dunja Mijatović is vrijwillig tussengekomen in de zaak voor het Hof aan de zijde van de Heer Demirtas evenals de Interparlementaire Unie ("GPE") en de NGO's Artikel 19 en Human Rights Watch.
De NGO's herinnerden eraan dat de detentie van Selahattin Dermitas verre van een geïsoleerd geval is in Turkije aangezien, sinds de poging tot een militaire staatsgreep van 15 juli 2016, al 1.482 HDP-leden, waaronder verschillende parlementsleden, in voorlopige hechtenis zijn genomen. Zij stellen dat een groot deel van de betrokken personen van hun vrijheid is beroofd voor het houden van politieke toespraken. Zij benadrukken het belang van het publieke debat in een democratische samenleving en bekritiseren het gebruik van maatregelen die leiden tot de willekeurige vrijheidsberoving van HDP-afgevaardigden.
Mevrouw Dunja Mijatović benadrukte de context van de wijdverbreide onderdrukking van opposanten.
De commissaris voor de mensenrechten is van mening dat de detentie van de Heer Demirtas heeft plaatsgevonden in een algemene context van repressie tegen verschillende groepen die kritiek hebben op het officiële beleid in Turkije. Zij stelt dat veel HDP-afgevaardigden zijn vervolgd en in voorlopige hechtenis zijn genomen op grond van beschuldigingen van terrorisme, nadat zij op legitieme wijze gebruik hadden gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting.
In dit verband merkt de commissaris voor de mensenrechten op dat het bewijsmateriaal in Turkije zich steeds vaker uitsluitend beperkt tot verklaringen en handelingen die duidelijk niet gewelddadig zijn en die a priori moeten worden beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Zij beschouwt de huidige situatie als een systematisch verzuim van de Turkse openbare ministeries en rechtbanken om een degelijke contextuele analyse uit te voeren en het bewijsmateriaal te filteren in het licht van de vaste rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens met betrekking tot artikel 10 van het Verdrag.
- De beslissing van de Grote Kamer van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Het Hof heeft Turkije schuldig bevonden aan verschillende schendingen van het Verdrag.
- De schending van het recht op vrije meningsuiting: artikel 10 EVRM.
In de eerste plaats heeft het Hof de beschuldigingen van schending van het recht op vrije meningsuiting onderzocht.
Het Hof begint met erop te wijzen dat het in zijn rechtspraak consequent het belang heeft benadrukt van de vrijheid van meningsuiting voor de parlementsleden, vector bij uitstek van het politieke woord, en dat er geen twijfel over kan bestaan dat elke verklaring van een parlementslid een hoge mate van bescherming vereist (Karácsony e.a., reeds aangehaald, § 138). De regel van de parlementaire immuniteit getuigt van deze hoge mate van bescherming, met name de parlementaire oppositie te trachten te beschermen. Het Hof vindt het belangrijk de parlementaire minderheid te beschermen tegen misbruik door de meerderheid (ibid., § 147).
Aangezien de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is, heeft het Hof zich vervolgens gebogen over de aan Selahattin Dermitas toegeschreven toespraken en geschriften teneinde te onderzoeken of deze binnen de vrijheid van meningsuiting van een verkozen parlementslid vielen of een misdrijf vormden.
De Turkse regering beweerde dat verzoeker in de toespraken in kwestie het zelfbeschikkingsrecht had verdedigd, dat hij de terroristische daden, die door leden van de PKK zouden zijn gepleegd, had omschreven als een legitieme "zelfverdedigingsoorlog" en daden van "verzet", en dat hij de operaties van de veiligheidstroepen had bekritiseerd als "bloedbaden", ... en dat hij de leider van de PKK had geprezen en de bevolking had opgeroepen om de straat op te gaan.
De heer Dermitas betwistte het bestaan van deze toespraken niet, maar beweerde dat hij soortgelijke toespraken had gehouden in het parlement en dat de desbetreffende toespraken bijgevolg werden beschermd door het eerste lid van artikel 83 van de Turkse grondwet, dat voorziet in parlementaire immuniteit.
Turkije heeft echter artikel 83 van de Grondwet gewijzigd, juist om de verklaringen van bepaalde parlementsleden die de publieke opinie choqueren, te kunnen veroordelen.
In dit verband is het Hof van oordeel dat deze wetswijziging een ad hoc, eenmalig en ad hominem wetswijziging was zonder enig precedent in de Turkse grondwettelijke traditie. Uit de motivering van de grondwetswijziging blijkt dat uitdrukkelijk wordt verwezen naar bepaalde specifieke verklaringen van parlementsleden, in het bijzonder die van de oppositie.
Het Hof herinnert eraan dat wetten die uitsluitend gericht zijn naar bepaalde personen, in strijd zijn met de algemene principes van een rechtsstaat (Baka/Hongarije [GC], nr. 20261/12, § 117, 23 juni 2016).
Een inbreuk op de door artikel 10 EVRM beschermde vrijheid van meningsuiting moet bij wet worden geregeld, hetgeen de voorspelbaarheid van de gevolgen die bepaalde toespraken kunnen hebben, impliceert. Door zijn grondwet te wijzigen, naar aanleiding van een aantal toespraken, met als enig doel de heer Demirtas en andere Koerdische parlementsleden te vervolgen, heeft Turkije artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden.
Ten slotte herinnert het Hof eraan dat het onlangs in twee arresten tegen Turkije heeft geoordeeld dat kritiek op regeringen en de verspreiding van informatie die door de leiders en heersers van een land als gevaarlijk voor de nationale belangen wordt beschouwd, niet mag leiden tot het formuleren van bijzonder ernstige strafrechtelijke aanklachten, zoals lidmaatschap van of hulp aan een gewapende terroristische organisatie, een poging om de regering of de grondwettelijke orde omver te werpen of propaganda voor terrorisme. Bovendien moet, zelfs in gevallen waarin dergelijke ernstige beschuldigingen bestaan, voorlopige hechtenis slechts bij uitzondering worden gebruikt, als laatste redmiddel, wanneer andere maatregelen niet volstaan om het goede verloop van de procedure werkelijk te garanderen (Mehmet Hasan Altan, reeds aangehaald, § 211, en Åžahin Alpay, reeds aangehaald, § 181).
Om samen te vatten, wat de schending van het recht op vrije meningsuiting betreft, herinnert het Hof eraan dat dit recht in het bijzonder belangrijk is voor de parlementsleden, en dat er net daarom is voorzien in parlementaire immuniteit. Vervolgens wordt kritiek geuit op de wetswijziging over de parlementaire onschendbaarheid, die uitsluitend was bedoeld om parlementsleden van de oppositie te vervolgen. Tot slot herinnert het Hof eraan dat kritiek op de regering of de leiders van een land op geen enkele wijze als terroristisch kan worden bestempeld.
Het gebruik van de term "terrorist" om tegenstanders gevangen te nemen is een constante in Turkije en het arrest van de Grote Kamer is het derde arrest waarin het Hof Turkije heeft gevraagd een einde te maken aan deze praktijk, die in strijd is met het Verdrag.
- De schending van het recht op vrijheid: artikel 5 EVRM.
De Heer Dermitas wordt sinds 2016 gedetineerd.
- Schending van artikel 5, lid 1, EVRM
Om te beginnen is het Hof teruggekomen op de beginselen en het fundamentele belang van het recht op vrijheid en bescherming tegen willekeurige vrijheidsberoving.
Artikel 5 van het verdrag garandeert een recht dat van zeer groot belang is in "een democratische samenleving", namelijk het grondrecht op vrijheid en veiligheid (Assanidze v. Georgië [GC], nr. 71503/01, § 169, EVRM 2004 II). Samen met de artikelen 2, 3 en 4 is artikel 5 van het Verdrag een van de belangrijkste bepalingen ter waarborging van de grondrechten ter bescherming van de fysieke veiligheid van personen en is als zodanig van het grootste belang (Buzadji, reeds aangehaald, § 84). Het voornaamste doel ervan is het individu te beschermen tegen willekeurige of ongerechtvaardigde vrijheidsberoving (IlaÅŸcu e.a. tegen Moldavië en Rusland [GC], nr. 48787/99, § 461, EVRM 2004-VII).
Het Hof verklaart verder dat er, om een persoon te kunnen aanhouden, redelijke verdenkingen moeten bestaan voor een strafbaar feit, zoals bepaald in artikel 5, lid 1, onder c).
De "redelijkheid" van de verdenkingen waarop de aanhouding moet worden gebaseerd, is een essentieel element van de door artikel 5, lid 1, onder c), geboden bescherming. Het bestaan van redelijke verdenkingen veronderstelt het bestaan van feiten of informatie die een objectieve waarnemer ervan kunnen overtuigen dat de betrokkene het ten laste gelegde strafbare feit kan hebben gepleegd. Wat als redelijk kan worden beschouwd, hangt echter af van alle omstandigheden (Fox, Campbell en Hartley tegen het Verenigd Koninkrijk, 30 augustus 1990, § 32, Serie A nr. 182, O'Hara tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 37555/97, § 34, EVRM 2001 X, Çiçek tegen Turkije (dec.), nr. 72774/10, § 62, 3 maart 2015, Mehmet Hasan Altan, reeds aangehaald, § 124, en Åžahin Alpay, reeds aangehaald, § 103).
Na onderzoek van de betrokken zaak heeft het Hof vastgesteld dat voor de voorlopige hechtenis van de Heer Demirtas geen concrete feiten of gegevens zijn aangevoerd die gelden als “redelijke verdenking” die de voorlopige detentie rechtvaardigen. Niettemin werd de Heer Demirtas van zijn vrijheid beroofd. Bijgevolg is het Hof van mening dat op het moment dat de Heer Demirtas onder voorlopige hechtenis werd geplaatst er geen feiten of informatie waren die een objectieve waarnemer ervan zouden kunnen overtuigen dat de Heer Demirtas de vermeende strafbare feiten had begaan.
Het Hof komt vervolgens terug op de toespraken waarvoor de heer Dermirtas werd bekritiseerd, met name zijn toespraak van 21 april 2013, waarin hij zich uitsprak over de Koerdische beweging. Bij die gelegenheid gaf hij eerst aan dat de Koerdische beweging de oorlog als een legitieme zelfverdedigingsoorlog beschouwt. Vervolgens zei hij dat het verkeerd was om wapens te gebruiken voor zover het mogelijk was om geweldloos weerstand te bieden. Hij voegde eraan toe dat er zonder de PKK-beweging geen Koerdische mensen in Turkije meer zouden wonen. Uit de toespraken van de Heer Demirtas blijkt dat hij van mening is dat het Koerdische volk in Turkije zijn bestaan deels te danken heeft aan de gewapende strijd van de koerdische beweging. Deze toespraak kan worden opgevat als een beschrijving van de historische feiten met betrekking tot de Koerdische kwestie in Turkije, zoals die door de Heer Demirtas worden geïnterpreteerd. Het klopt dat de Heer Demirtas in zijn toespraak de "coup van 1984" en het "verzet in Åžemdinli [en] Eruh" vernoemde als handelingen die de realiteit van het Koerdische volk creëerden. In feite is het niet onredelijk om te zeggen dat de heer Demirtas de eerste PKK- aanslagen beschreef als "de staatsgreep van 1984" en "verzet tegen Åžemdinli [en] Eruh". Het Hof is echter van mening dat dit discours ook moet worden gezien in de algemene context van het "vredesproces", waarin de Turkse samenleving openlijk heeft gedebatteerd over de oorsprong van de Koerdische kwestie. Volgens het Hof hebben de toespraken betrekking op een beoordeling door de betrokkene van de gewapende conflicten in Turkije en niet op het aanzetten tot geweld en de verheerlijking van het terrorisme. Over het geheel genomen kan niet worden gesteld dat zij kunnen leiden tot nog meer geweld of een verslechtering van de veiligheidssituatie in welke regio van Turkije dan ook.
Het Hof concludeert dat er in het onderhavige geval sprake is van een schending van artikel 5, § 1, van het Verdrag, omdat er geen redelijke redenen waren om de aanvrager ervan te verdenken een strafbaar feit te hebben gepleegd.
- Schending van artikel 5, lid 3, EVRM
Artikel 5, lid 3, bepaalt dat een persoon die op grond van artikel 5, lid 1, onder c), in hechtenis is genomen, zo spoedig mogelijk voor het gerecht moet worden gebracht.
Het Hof herinnert er aan dat de redelijke gronden waarom de gedetineerde in voorlopige hechtenis worden geplaatst moeten blijven bestaan en dat dit een conditio sine qua non is voor de rechtmatigheid van de voortgezette hechtenis (Merabishvili, reeds aangehaald, § 222, met de daarin aangehaalde referenties). Bij gebrek aan dergelijke redenen is het Hof van oordeel dat er ook sprake is van een schending van artikel 5, § 3, van het Verdrag.
-Schending van artikel 3 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag.
Selahettin Dermitas klaagde zijn voorlopige hechtenis aan als een politieke maatregel die er in werkelijkheid op gericht is hem te beletten zijn mandaat als parlementslid uit te oefenen.
Het Hof heeft de gevolgen van deze inmenging - vrijheidsberoving - voor de uitoefening van het politieke mandaat waarvoor de heer Dermitas is gekozen, onderzocht.
Het Hof is van oordeel dat vrijheidsberoving een dermate ernstige inbreuk vormt op de uitoefening van de grondrechten dat zij alleen gerechtvaardigd is wanneer andere, minder strenge maatregelen zijn overwogen en ontoereikend zijn bevonden om het persoonlijk of openbaar belang dat opsluiting vereist, te beschermen (Stanev/Bulgarije [GC], nr. 36760/06, § 143, EVRM 2012).
Deze overwegingen gelden a fortiori voor de detentie van een parlementslid. In een democratie is het parlement een onmisbaar forum voor het politieke debat, waarvan de uitoefening van het parlementaire mandaat deel uitmaakt. Tijdens de uitoefening van zijn of haar mandaat vertegenwoordigt een parlementslid de kiezers, maakt hij of zij melding van hun zorgen en verdedigt hij of zij hun belangen.
In het onderhavige geval herinnert het Hof eraan dat de parlementaire immuniteit geen voorrecht is dat aan individuele parlementsleden wordt verleend, maar een voorrecht dat aan het parlement, als instelling, wordt verleend om de goede werking ervan te waarborgen. (...) Indien een staat voorziet in parlementaire onschendbaarheid van strafvervolging en vrijheidsbeneming, moet de bevoegde rechter dan ook in de eerste plaats nagaan of de aangehouden persoon geen parlementaire onschendbaarheid geniet ten aanzien van de betrokken handelingen.
De Turkse rechtbanken hebben echter niet onderzocht of de toespraken waarvan de heer Dermirtas wordt beschuldigd, worden beschermd door artikel 83, eerste alinea, van de Turkse grondwet.
Het Hof concludeert derhalve dat, zelfs indien verzoeker zijn status van parlementslid gedurende zijn gehele ambtstermijn heeft kunnen behouden, de praktische onmogelijkheid voor hem om deel te nemen aan de activiteiten van de parlementaire debatten wegens zijn voorlopige hechtenis een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op de vrije meningsuiting van het volk en op zijn recht om te worden verkozen en zijn parlementair mandaat uit te oefenen. Bijgevolg concludeert het Hof dat de voorlopige hechtenis van verzoeker onverenigbaar was met de essentie van het recht om te worden verkozen en zijn parlementair mandaat uit te oefenen overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 1.
Hieruit volgt dat er sprake is van een schending van artikel 3 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag.
- Schending van artikel 18 EVRM
Artikel 18 van het verdrag bepaalt dat de beperkingen die krachtens dit verdrag op de genoemde rechten en vrijheden worden gesteld, alleen mogen worden toegepast voor het doel waarvoor zij zijn bedoeld.
De heer Dermitas beweert dat de vervolging en de detentie van de heer Dermitas een schending van zijn grondrechten zijn, met als enig doel een stem van de oppositie het zwijgen op te leggen. Dit is duidelijk geen beperking waarin het verdrag voorziet.
In dezelfde geest wijst de commissaris voor de mensenrechten erop dat het behoud van het recht op vrije meningsuiting op dit moment des te moeilijker is omdat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Turkije duidelijk worden uitgehold. In dit verband wijst zij erop dat talrijke strafprocedures de vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid en veiligheid onnodig beperken, niet alleen voor parlementsleden maar ook voor burgemeesters, academici, journalisten en mensenrechtenactivisten die kritiek hebben op het officiële beleid, in het bijzonder op de situatie in het zuidoosten van Turkije. Zij is van mening dat het strafrecht en de strafprocedures momenteel worden gebruikt om afwijkende stemmen het zwijgen op te leggen.
Het Hof merkt ook op dat verschillende HDP-leiders en gekozen burgemeesters in voorlopige hechtenis zijn genomen. Hoewel het Hof geen toegang heeft tot de inhoud van de strafprocedure tegen deze personen, merkt het op dat volgens verschillende verslagen en adviezen van internationale waarnemers de belangrijkste reden voor de vrijheidsberoving van deze personen hun politieke toespraken is. In dit verband hecht het Hof veel belang aan de bevindingen van derden, en meer in het bijzonder aan die van de commissaris voor de mensenrechten, die benadrukt dat de nationale wetgeving steeds vaker wordt gebruikt om afwijkende meningen te onderdrukken. Het Hof is dan ook van oordeel dat de beslissingen betreffende het plaatsen van de Heer Demirtas in voorlopige hechtenis geen op zichzelf staand geval zijn. Integendeel, ze lijken een bepaald patroon te volgen.
Het Hof concludeert dat de vrijheidsberoving van de Heer Demirtas, met name tijdens twee kritische campagnes, namelijk die van het referendum en de presidentsverkiezingen, een bijbedoeling had, namelijk het verstikken van het pluralisme en het beperken van het vrije spel van het politieke debat, dat de kern van het concept van een democratische samenleving vormt.
Er is een schending van artikel 18 van het verdrag in combinatie met artikel 5, aangezien de vrijheidsberoving in feite een politiek doel diende en niet een van de legitieme doelstellingen van het verdrag was.
Ten slotte verzoekt het Hof Turkije op grond van artikel 46, lid 1, van het Verdrag, dat de staten verplicht zich aan de arresten van het Hof te houden, de onmiddellijke vrijlating van Selahettin Dermitas te bewerkstelligen.